Zzp'ers en bestaanszekerheid (juli 2020)

In Nederland heeft iedereen recht op voldoende inkomen om in zijn bestaan te kunnen voorzien. Bestaanszekerheid is een zorg van de overheid. Dat is in de Grondwet verankerd. Zelfstandigen betreffen een groep die de laatste jaren sterk groeiend is en waarover zorgen bestaan ten aanzien van hun bestaanszekerheid. Inmiddels werken bijna 1,5 miljoen mensen in Nederland als zelfstandige. Ruim een miljoen daarvan zijn zelfstandige zonder personeel (zzp’er).
In het najaar van 2018 is een vragenlijst afgenomen in het LISS panel en in het CentERpanel onder panelleden die voor het belangrijkste deel van hun inkomen aangewezen zijn op hun eigen bedrijf. Er deden in totaal 269 respondenten mee, waarvan 85% zelfstandige zonder personeel en 15% zelfstandige met personeel.  ZZp’ers zijn relatief vaak 45-plussers en mannen zijn oververtegenwoordigd.
In het voorjaar van 2020 hebben verder met vijftien zzp’ers, die ook hebben meegedaan aan het onderzoek in 2018, interviews plaatsgevonden.

Redenen om als zelfstandige te beginnen zijn o.a. door:

  • baanverlies (waarna afwijzingsgrond voor nieuwe baan vaak leeftijd is)
  • werk-privé balans (flexibelere arbeidstijden)
  • arbeidsmarkt/marktwerking (er zijn beroepen die nauwelijks meer in loondienst kunnen worden uitgeoefend, zoals bijvoorbeeld beëdigd vertaler)
  • maatregelen van de overheid (bv. bezuinigingen in de culturele sector)

Hogere inkomsten zijn aantrekkelijk, maar een ondernemer die zich verantwoordelijk voelt voor zijn bestaanszekerheid en het voortbestaan van zijn bedrijf moet voorzieningen treffen voor het geval er mindere tijden aanbreken. In het onderzoek is gevraagd welke afwegingen zzp’ers maken bij de volgende drie onzekerheden:

  • laag inkomen en oplossingen
  • arbeidsongeschiktheid
  • pensioen

Enkele conclusies uit het onderzoek:
Er bestaat niet zoiets als dé zzp’er. Zzp’ers verschillen in hun motivatie om een eigen zaak te beginnen; de een start uit volle overtuiging, de ander voelt zich door omstandigheden genoodzaakt. Die noodzaak was bijvoorbeeld dat hun arbeidsovereenkomst eindigde, dat ze mantelzorgtaken kregen of dat opdrachtgevers alleen maar met zzp’ers wilden werken. Ze verschillen in het soort onderneming dat ze beginnen; de klassieke zzp’er produceert, de nieuwe zzp’er biedt zijn arbeid of diensten aan. Voor sommigen is het een bijbaan, voor anderen hun hoofdbaan.

  1. Het is tegenwoordig voor nieuwe zzp’ers vrij gemakkelijk is om een onderneming te starten. Iemand die eigen arbeid of diensten aanbiedt, hoeft doorgaans geen grote investeringen te doen. Evenmin is het in de meeste gevallen nodig om diploma’s vakbekwaamheid e.d. te bezitten. Dat wil niet zeggen, dat ondernemers niet over vaardigheden hoeven te beschikken. Integendeel. Vakkennis alleen volstaat niet. Je moet tevens kunnen acquireren, netwerken onderhouden, doorzettingsvermogen hebben, veel uren willen maken, klantgericht, commercieel en administratief en financieel onderlegd zijn. Sommige taken kan je uitbesteden of ontwik¬kelen, maar de basis moet aanwezig zijn. Waarschijnlijk beschikken niet alle ondernemers in voldoende mate over al deze kwaliteiten.
  2. Er is ook een groep zelfstandigen die zich niet echt ondernemer voelen. Dan gaat het om personen die niet over hun eigen tarieven en uren kunnen onderhandelen vanwege de macht van hun opdrachtgevers. Genoemd werden o.a. de zorgsector en de mediabedrijven. Op papier kan het uurloon nog redelijk zijn, maar omdat ze evenmin hun uren kunnen declareren en de productiviteit te hoog wordt ingeschat, komt het inkomen erg laag uit. Het is een soort stukloon. Daarnaast is er soms concurrentie van personen die (vaak parttime) in dezelfde branche werken, maar hier voor hun levensonderhoud niet afhankelijk van zijn. Zij hoeven bijvoorbeeld niet te reserveren voor pensioen waardoor ze met lage prijzen kunnen concurre¬ren. Een gevolg hiervan kan zijn dat veel zelfstandigen die wel afhankelijk zijn van hun onderneming ook lage prijzen moeten vragen en daarom een laag inkomen hebben, soms voor langere tijd.
  3. Ondernemers maken niet automatisch reserveringen voor een dip in de opdrachten/inkomsten, arbeidsongeschiktheid of pensioen. Veelal denken zij het wel te gaan redden omdat er enige spaargelden zijn of een eigen huis of schatten zij het risico op ziekte laag in. Slechts enkelen verzekeren zich wel. Een arbeidsongeschiktheidsverzekering overwegen zij wel, maar vanwege hoge premies, wachttijden voor uitkering, uitsluitingsgronden en andere ongunstige voorwaarden zien ze ervan af. Door het ontbreken van reserveringen voor voorzieningen houdt men weliswaar netto meer over, maar de risico’s worden te laag ingeschat.
  4. Parttime inkomsten uit de eigen onderneming laten zich lastig aanvullen met inkomsten uit een parttime loondienstverband. Dit heeft te maken met de flexmarkt waar veelal oproep- en nul urencontracten worden aangeboden. Omdat het dan onzeker is wanneer men moet werken, laat dit zich niet combineren met het maken van afspraken voor het eigen bedrijf.
  5. In gesprekken tonen ondernemers zich redelijk positief en genuanceerd over mogelijke specifieke overheidsbemoeienis ten aanzien van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering, een vangnet voor ondernemers en minimum tarieven. Een pensioenvoorziening vinden ze minder voor de hand liggen. AOW biedt een basis en sommigen hebben aanvullend pensioen uit een eerder loondienstverband. Anderen denken zich na hun pensionering in het buitenland te gaan vestigen, waar de kosten voor levensonderhoud lager liggen.

Het volledige rapport “Zzp’ers en bestaanszekerheid” van de Inspectie SZW van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vindt u hier