De rol van werkgevers bij deeltijdpensioen (januari 2025)

Wat is onderzocht?

De meeste mensen gaan nog steeds in één stap met pensioen: de ene dag hebben ze nog een voltijdsbaan, de volgende dag hoeven ze helemaal niet meer te werken. Toch valt er veel voor te zeggen om het anders te doen. Zo geeft een organisatie die cursussen Pensioen in Zicht organiseert als eerste van “De 10 Pensioentips” de suggestie om het werk geleidelijk af te bouwen. Dit kan in veel gevallen zonder van werkgever te veranderen, door in deeltijd te gaan werken, en indien nodig het loon of salaris aan te vullen met een stukje naar voren gehaald pensioen. We spreken dan van deeltijdpensioen.   

Met behulp van data verzameld in het LISS panel in april 2024, is uitgezocht hoe werknemers denken over de mogelijkheden die hun werkgever en hun pensioenfonds bieden voor deeltijdpensioen. Bovendien zijn deze data aangevuld met informatie over wat werkgevers en HR managers hier zelf van denken, met een soortgelijke vragenlijst uitgezet bij werkgevers die bij VNO zijn aangesloten.


Wat zijn de belangrijkste resultaten?

Uit het onderzoek blijkt dat slechts een klein percentage van de organisaties geen enkele mogelijkheid voor deeltijdpensioen aanbiedt. Dit past bij het algemene gebruik in Nederland om werknemers die minder willen werken daartoe de mogelijkheid te bieden. Maar ook blijkt dat deze optie lang niet voor iedereen beschikbaar is. Veel werkgevers beperken deeltijdpensioen en deeltijdregelingen meer algemeen tot specifieke groepen, afhankelijk van het type baan en de productiviteit van de werknemer. Als deeltijdwerk niet goed past bij het soort werk, wordt vaak geen deeltijdpensioen aangeboden. In plaats van een algemene formele regeling voor iedereen wordt dan op ad hoc basis besloten wie wel en wie niet geleidelijk met pensioen kan, en dat betekent dat de mogelijkheden meestal beperkt zijn. Ook blijkt dat vooral hoger opgeleiden vaker toegang hebben tot deeltijdpensioen. Werknemers die een grotere kans denken te maken dat ze hun baan verliezen zijn juist pessimistischer over toegang tot deeltijdpensioen. Een andere conclusie is dat veel werknemers slecht op de hoogte zijn van de mogelijkheden voor deeltijdpensioen – zo’n 47 procent van de werknemers weet helemaal niet of hun organisatie deeltijdpensioen mogelijk maakt. Dit zijn dan zoals te verwachten was vooral jongeren, maar ook werknemers in de lagere inkomensgroepen en een lage opleiding.  


Wat betekent dit voor de praktijk?

Voorlichtingscampagnes van pensioenfondsen kunnen zowel werknemers als werkgevers bewust maken van de voordelen van deeltijdpensioen, zoals het vergroten van de vitaliteit en productiviteit van oudere werknemers.  Omdat formeel beleid het aanbieden van deeltijdpensioen bevordert, kunnen de sociale partners door middel van cao’s helpen bij het uitbreiden en verbeteren van regelingen. Pensioenfondsen kunnen het opnemen van een gedeeltelijk pensioen (in aanvulling op een deeltijdloon) gemakkelijker maken, zodat de financiële gevolgen te overzien zijn. Belastingvoordelen of subsidies kunnen helpen om financiële barrières voor werkgevers te verminderen of om het voor werknemers aantrekkelijk te maken. Maar daarbij moet ervoor worden gewaakt dat dit niet alleen aan de hogere opleidings- en inkomensgroepen ten goede komt. Ook al omdat de zorg dat mensen hun AOW-datum “niet halen” juist geldt voor de laag opgeleiden met vaak fysiek zware beroepen.  


Geschreven door: Tunga Kantarcı (Rijksuniversiteit Groningen), Arthur van Soest (Universiteit Tilburg) en Jim Been (Universiteit Leiden). Zie ook website Netspar.