De komende decennia staan in het teken van de overgang naar een duurzamere en klimaatneutrale samenleving. Dit brengt grote maatschappelijke veranderingen met zich mee waar uiteindelijk iedereen in Nederland mee te maken krijgt. Om te zorgen voor een situatie waarin de risico’s van klimaatverandering op een aanvaardbaar niveau blijven, wordt de overstap gemaakt van een energievoorziening op basis van de verbranding van (fossiele) grondstoffen naar een zero-emissie-energiesysteem. De haalbaarheid daarvan binnen het geambieerde tijdpad hangt ook af van hoe actief burgers hierbij worden betrokken.
Een door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) ontwikkelde vragenlijst werd aan 3480 LISS panelleden (18 jaar en ouder, één persoon per huishouden) voorgelegd. 2384 LISS panelleden (68,5%) hebben meegedaan. In de zomer en het najaar van 2020 zijn enkele vragen herhaald.
Brede bezorgdheid over klimaatverandering en onvrede over klimaataanpak
Het aandeel mensen dat van mening is dat het klimaat verandert door menselijk handelen is sterk gegroeid in het afgelopen decennium. In 2010 was dit 43%, nu is dat ongeveer 75%. Men maakt zich daarbij minder zorgen over de gevolgen voor het eigen leven (‘hier en nu’) dan voor natuur en milieu, het leven van toekomstige generaties (‘later’) en het leven van mensen wereldwijd (‘elders’). Mogelijk speelt in die toename van klimaatbewustzijn ook een rol dat het thema op verschillende manieren steeds meer doordringt in de persoonlijke levenssfeer van mensen (het staat bijvoorbeeld nadrukkelijker op de politieke agenda, maar ook door de weerrecords van het afgelopen decennium). De helft van de mensen geeft aan dat ze het gevoel heeft dat het weer merkbaar is veranderd door de klimaatverandering.
Er is sprake van een redelijk breed gedragen urgentiegevoel voor (mondiale) actie: een meerderheid (circa twee derde) is het in enige mate eens met de uitspraak: ‘De mensheid moet zo snel mogelijk in actie komen om klimaatverandering tegen te gaan, anders is het te laat.’ Ongeveer de helft van de mensen vindt dat de huidige samenleving te weinig tegen klimaatverandering doet, waardoor toekomstige generaties in de problemen zullen komen.
Wie moet iets doen?
In de ogen van burgers zouden vooral de grote bedrijven en de overheid verantwoordelijkheid moeten nemen voor het tegengaan van klimaatverandering. Burgers achten hen hiertoe ook het meest in staat. Een meerderheid vindt dat met name grote bedrijven nog onvoldoende doen en schat ook de bereidheid daartoe relatief laag in. Over de eigen rol en verantwoordelijkheid is men wat meer verdeeld, hoewel daar een kleine meerderheid een eigen rol en verantwoordelijkheid ziet: ruim de helft van de mensen vindt dat het eigen huishouden verantwoordelijkheid moet nemen. Dat lijkt zich ook te vertalen naar gedragsintenties: ruim de helft van de mensen denkt na over wat zij in hun dagelijks leven kunnen doen om klimaatverandering tegen te gaan. Ook suggereren de bevindingen dat een deel van de mensen mogelijkheden ziet om meer te doen: een derde van de mensen heeft het gevoel dat het eigen huishouden al voldoende doet, maar ook bijna een derde vindt dat dit nog niet zo is. Er lijkt wel enige overeenstemming dat het leveren van een eigen bijdrage aan het tegengaan van klimaatverandering zinvol kan zijn (twee derde vindt dat in enige mate zinvol).
Onvrede over betrokkenheid: klimaatmaatregelen worden opgedrongen
Het thema klimaat was de afgelopen jaren steeds vaker onderwerp van het publieke debat. Steeds meer mensen nemen een standpunt in waar het gaat om klimaat en klimaatbeleid. In dit onderzoek kun je zien dat een aanzienlijk deel van de mensen aangeeft het gevoel te hebben dat ‘een kleine groep Nederlanders klimaatmaatregelen opdringt aan de rest’ (vier op de tien). Daarin kan meespelen dat veel burgers het gevoel hebben weinig betrokken te zijn geweest bij de totstandkoming van de Nederlandse klimaataanpak. Maar in het Klimaatakkoord wordt aangegeven dat brede en actieve betrokkenheid van burgers noodzakelijk is voor het slagen ervan.
Dat bij een deel van de Nederlandse burgers onvrede heerst over beperkte betrokkenheid (of in ieder geval het gevoel klimaatmaatregelen opgedrongen te krijgen) betekent niet automatisch dat mensen ook een actieve rol in het besluitvormingsproces kunnen of willen spelen. Dat hangt onder andere af van de wijze waarop burgerbetrokkenheid wordt vormgegeven, van de persoonlijke interesse in dit thema en de betrokkenheid hierbij, van de beschikbare tijd naast andere verplichtingen (bv. werk en zorgtaken), en van de mate waarin andere problemen in het leven van individuele burgers om aandacht vragen (bv. de eigen fysieke of mentale gezondheid of die van naasten, financiële zorgen en/of zorgen in de relationele sfeer). Daarbij wordt er op diverse beleidsdomeinen inzet gevraagd, of het nu gaat om sport, cultuur, onderwijs, de buurt, kwetsbare groepen, de inrichting van de ruimte of de energietransitie. Kortom, er speelt meer in het leven van burgers dan klimaatbeleid en wat er van burgers wordt gevraagd moet wel realistisch en haalbaar zijn.
Steun voor bepaalde klimaatmaatregelen
Bij de verschillende klimaatmaatregelen die aan de LISS panelleden zijn voorgelegd: –(subsidie voor) aardgasvrij wonen, subsidie voor elektrische auto’s, subsidie/belasting voor bedrijven (ter vermindering van het gebruik van fossiele energie), vlieg- en vleestaks, beperking van de maximale snelheid op wegen–zijn er vooral voorstanders te vinden voor subsidie voor burgers voor woningverduurzaming (ongeveer acht op de tien), op de voet gevolgd door het verhogen van de belasting voor bedrijven die veel fossiele brandstoffen gebruiken (bijna driekwart). Daarnaast is er meer steun voor maatregelen die bepaald gedrag belonen dan voor maatregelen die een meer bestraffend karakter hebben. Maar het ontloopt elkaar in sommige gevallen niet veel. Zo kan de subsidie op de aanschaf van elektrische auto’s (bijna zes op de tien zijn in enige mate voor) nauwelijks op meer steun rekenen dan bijvoorbeeld de vliegtaks (ongeveer de helft is in enige mate voor). De steun voor belasting voor bedrijven die veel fossiele energie gebruiken is zelfs groter dan de steun voor subsidie voor bedrijven om het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen. De steun voor dergelijke belastingen voor bedrijven is ook duidelijk hoger dan de steun voor belastingen voor burgers (bijvoorbeeld via het verhogen van de prijs voor vliegtickets). Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat mensen negatiever zullen staan tegenover maatregelen die henzelf raken. Maar de relatief hoge mate van steun voor belasting voor bedrijven wordt mogelijk mede verklaard door een onbalans die wordt ervaren in rollen en verantwoordelijkheidsverdeling (grote bedrijven nemen in de ogen van burgers te weinig verantwoordelijkheid).
Zorgen over gevolgen van maatregelen voor kosten van levensonderhoud
Bezorgdheid over de gevolgen van klimaatmaatregelen zijn breed gedeeld. Het gaat dan zowel om de effectiviteit (‘Zijn deze maatregelen voldoende om het klimaatprobleem op te lossen?’) als om de gevolgen voor de kosten van levensonderhoud (‘Maken deze maatregelen mijn leven duurder?’). Ongeveer driekwart is (op zijn minst een beetje) bezorgd dat de klimaatmaatregelen onvoldoende zijn om het klimaatprobleem op te lossen. Een ongeveer even groot deel van de mensen is (op zijn minst een beetje) bezorgd dat klimaatmaatregelen hun leven duurder zullen maken of ervoor zullen zorgen dat zij (meer) moeite zullen hebben om hun energierekening te betalen. Het aandeel mensen dat in enige mate bezorgd is over de gevolgen van klimaatmaatregelen voor hun manier van leven is wat kleiner, maar is toch ongeveer de helft van de mensen.
Verschillen tussen groepen in ervaren zorgen – klimaatverandering en klimaatbeleid
Er zijn vijf verschillende groepen te zien: 1) de bezorgden (kosten); 2) de onbezorgden; 3) de middengroep; 4) de bezorgden (beide: klimaat en klimaatmaatregelen) en 5) de klimaatbezorgden. Die gematigde middengroep (3) is het grootst (ongeveer vier op de tien), gevolgd door de klimaatbezorgden (5) (ruim twee op de tien). De groep die alleen bezorgd is over de gevolgen (met name de kosten) van maatregelen (1) is het kleinst (minder dan een op tien).
Er is een sterk verband te zien met de eigen financiële situatie, naast opleiding, geslacht en leeftijd. Mensen die (zeer) moeilijk kunnen rondkomen in vergelijking tot mensen die (zeer) makkelijk kunnen rondkomen, komen duidelijk vaker voor in de groep waar de onvrede groot is. Mensen die (zeer) makkelijk kunnen rondkomen, komen juist relatief vaak voor in de meer ‘milieu- en klimaatgerichte’ groep waar de onvrede laag is. Aandacht voor groepen die in financieel opzicht kwetsbaar zijn is van belang. Een uitdaging daarbij is ervoor te zorgen dat klimaatmaatregelen niet alleen aantrekkelijk worden gemaakt voor de meer welgestelde burgers, terwijl het minder draagkrachtigen (extra) zorgen oplevert, bovenop al bestaande (financiële) zorgen. Hoe drempels weggenomen kunnen worden voor participatie door groepen die over minder hulpbronnen beschikken, is een van de belangrijke beleidsvraagstukken.
Bron: Van dit onderzoek is in juni 2021 een SCP rapport verschenen, getiteld ‘Klimaataanpak – Toekomstbepalende keuzes voor onze samenleving”; het derde deel in een reeks studies binnen de Verkenning ‘De energietransitie vanuit burgerperspectief’. Dit onderzoek richt zich op klimaatopvattingen van burgers in het bredere thema klimaat. Hoe kijken burgers aan tegen klimaatverandering? Wat zijn hun zorgen en verwachtingen wanneer het gaat om klimaatverandering? Hoe kijke ze aan tegen de klimaatmaatregelen? Wat zijn hun zorgen en verwachten over de gevolgen daarvan? De tekst hierboven is uit de samenvatting van dit rapport gehaald en bewerkt. Alles lezen? Het rapport met bijlagen vindt u op de website van het SCP.
Het eerste rapport (mei 2020) uit deze reeks ging over aardgasvrij wonen. Het tweede rapport (april 2021) over woningverduurzaming.