In maart werd, enkele dagen nadat de maatregelen tegen het coronavirus van kracht werden, een vragenlijst voorgelegd aan de LISS panelleden. De vragenlijst kon worden ingevuld tussen 20 en 31 maart en 5544 panelleden hebben dat gedaan. Het responspercentage kwam daarmee ruim boven de 80%.
Zijn werkenden meer thuis gaan werken? En hebben zelfstandigen nog net zoveel werk als vóór de uitbraak van het coronavirus? Zijn er verschillen tussen lager en hoger opgeleiden, of mensen met een lager of hoger inkomen? En hoe zit het met mensen die werken in een cruciale beroepsgroep (zoals het onderwijs, de gezondheidszorg, mensen die werken in de voedselketen, het openbaar vervoer, vervoer van brandstoffen, afval en vuilnis, media en communicatie enz.)?
Maatregelen voor gezondheid, banen en economie
Op 12 maart kondigde de regering een aantal maatregelen aan om sociale contacten te beperken. Mensen die hoestten, verkouden waren of een zere keel hadden moesten thuisblijven. Bijeenkomsten met meer dan honderd mensen werden verboden, en men werd gevraagd zoveel mogelijk thuis te werken. Op 15 maart kwam daar nog bij dat scholen, dagopvang, restaurants en cafés werden gesloten, en dat ook kappers en andere contactberoepen niet meer aan het werk konden. Kledingwinkels e.d. mochten nog openblijven.
Hoewel de maatregelen de persoonlijke levens beperken, zijn de maatregelen niet zo streng als in andere Europese landen, zoals bijvoorbeeld in Italië en Frankrijk (zie Figuur 1).
Figuur 1: Index voor de strengheid van de maatregelen tegen het coronavirus in maart 2020
Bron: eigen grafiek van de onderzoekers gebaseerd op de cijfers van de Oxford Response Stringency Index (Hale e.a. 2020).
Naast maatregelen voor de gezondheid werden op 17 maart ook maatregelen aangekondigd om banen en inkomens te beschermen en de gevolgen voor zzp’ers, mkb-ondernemers en grootbedrijven op te vangen. De maatregelen zorgen ervoor dat bedrijven hun personeel kunnen doorbetalen, bieden zelfstandigen een overbrugging en maken via versoepelde belastingregelingen, compensatie en extra kredietmogelijkheden mogelijk dat geld in de bedrijven blijft.
Het Centraal Planbureau heeft berekend dat de werkloosheid in 2020 van 3,4% naar 4-6% zal gaan. Dit is veel lager dan de verwachte cijfers voor bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar nu wordt gezegd dat de werkloosheid minstens 10% zal zijn, terwijl het werkloosheidscijfer in 2019 voor beide landen vergelijkbaar was.
Mensen in loondienst en zelfstandigen
Het gemiddeld aantal uren dat gewerkt wordt is nu 13% lager (4 uur minder). Vóór de crisis werkte men gemiddeld 29 uur op het werk (buitenshuis) en 4 uur thuis, nu ongeveer evenveel thuis als buitenshuis.
op het werk | thuis | totaal | |
Voor de coronacrisis | 29,1 | 4 | 33,1 |
Eind maart | 14,5 | 14,3 | 28,9 |
Figuur 2: Deel van de werkenden met verschillen in aantal uren werk, naar type werk
We zien in Figuur 2 dat een vermindering van het aantal werkuren tot géén uren werk voor werknemers in loondienst 4% is, terwijl dit bij zelfstandigen 10% is. Voor 73% van de werknemers in loondienst is het aantal gewerkte uren voor en tijdens de coronacrisis hetzelfde, terwijl dat voor slechts 52% van de zelfstandigen geldt. Voor 10% van de werknemers geldt dat ze nu zelfs méér werken dan voor de crisis, voor zelfstandigen is dat 8%.
Mensen in een cruciale beroepsgroep
De gevolgen op de arbeidsmarkt voor mensen in een cruciale beroepsgroep zijn anders dan voor de rest van de werkenden. Hun gemiddelde uren werk per week zijn gedaald van 31,5 naar 30,3, terwijl voor anderen de daling veel groter is – van 33,6 uur naar 28,4 uur. Dit komt o.a. doordat de mensen in cruciale beroepen vaak fysiek aanwezig moeten zijn op hun werkplek. Toch geven beide groepen aan dat het aantal uren thuis werken hoger is dan voor de coronacrisis: 23% voor de mensen in een cruciale beroepsgroep en 60% voor de andere groep.
Thuiswerken voor en tijdens de crisis, naar opleiding
Het verschil in het aantal uren dat nu thuis wordt gewerkt ten opzichte van voor de coronacrisis is goed te zien in Figuur 3. Met name bij de groep hoger opgeleiden (hbo/wo) is het verschil groot. Werkten lager (bo/vmbo) en middelbaar opgeleiden (havo/vwo/mbo) voor de coronacrisis 8% van hun werktijd thuis, bij hoger opgeleiden was dat 15%. Tijdens de crisis werken zowel lager, middelbaar en hoger opgeleiden meer thuis. Maar voor hoger opgeleiden is het aantal uren dat thuis wordt gewerkt bijna verviervoudigd (+ 16 uur), en voor middelbaar opgeleiden verdrievoudigd (+ 6,5 uur), terwijl het voor lager opgeleiden niet eens is verdubbeld (+ 2,2 uur).
Figuur 3: Gewerkte uren op het werk en thuis, naar opleiding
Eenzelfde beeld is te zien in het lagere aantal uren dat wordt gewerkt. Het aantal gewerkte uren per week voor de crisis is voor lager opgeleiden het laagst (29,8 uur) en voor hoger opgeleiden het hoogst (34,9 uur). En tijdens de crisis werken lager opgeleiden veel minder (- 21%), gevolgd door middelbaar opgeleiden (- 13%), en hoger opgeleiden nog geen 10% minder.
Een natuurlijke verklaring voor de sterke daling in aantal uren bij lager opgeleiden is dat ze in hun baan minder flexibel zijn in het thuis kunnen werken. Drie redenen komen daarbij naar voren: Ten eerste, bepaalde banen lenen zich meer voor thuis werken dan andere banen. Ten tweede, als er kosten zijn verbonden om werknemers thuis te laten werken (bv. een laptop van de zaak) of er zijn beperkingen (men heeft een VPN-verbinding nodig), dan kunnen werkgevers slechts een deel van het personeel thuis laten werken. Een derde reden kan zijn dat het aandeel van mensen die in een cruciale beroepsgroep werken hoger is naarmate men ook een hogere opleiding heeft. Het grootste deel van de cruciale beroepsgroepen heeft een havo, vwo of mbo opleiding.
Zorgen en verwachtingen over behoud van baan
Er zijn ook vragen gesteld over hoeveel zorgen werkenden zich maken over het verlies van hun baan en bedrijfsactiviteiten in de komende maand.
Meer dan 75% van de mensen in loondienst geeft aan zich geen zorgen te maken over het verlies van hun baan. Slechts 3% is hierover erg bezorgd. Bij zelfstandigen is het een heel ander verhaal: 18% geeft aan zich absoluut geen zorgen te maken, terwijl 13% zich ernstige zorgen maakt. Dat is wel verklaarbaar: werkgevers zijn verzekerd voor een schok op de arbeidsmarkt terwijl mensen met een eigen bedrijf deze schok zelf moeten opvangen. Ook hebben zelfstandigen meer realistische verwachtingen over de ontwikkelingen binnen hun bedrijf, wat leidt tot zorgen over financiële moeilijkheden.
Figuur 4: Deel van de werkenden verdeeld naar de mate waarin ze bezorgd zijn over hun baan, voor mensen in loondienst en voor zelfstandigen
Er is ook gevraagd hoe men denkt dat de situatie begin juni zal zijn. Figuur 5 laat het verschil zien tussen de verwachtingen van mensen in een cruciale beroepsgroep en andere werkenden. Slechts 2% van de mensen in een cruciale beroepsgroep verwacht in juni geen baan meer te hebben, tegen 5,6% in de andere groep; en 12% van de cruciale beroepsgroep verwacht dat overheidssteun ervoor zorgt dat hun baan blijft bestaan tegen 19% in de andere groep. 81% van degenen in een cruciale beroepsgroep verwacht dat hun werk niet wordt geraakt tegen 69% in de andere groep. Belangrijk is dat 17% van de werknemers verwacht dat ze hun baan behouden door de maatregelen die de overheid neemt om banen en inkomens te beschermen.
De verwachtingen over het verlies van werk zijn in Nederland veel minder somber dan in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Daar denkt 35-40% dat ze in augustus geen baan meer hebben. Nederlanders hebben er veel meer vertrouwen in dat de overheid door diverse maatregelen hun bedrijf en hun baan zullen beschermen.
Figuur 5: Verwachting van situatie in juni, voor mensen in een cruciale beroepsgroep en voor mensen in loondienst/zelfstandigen
Bovenstaande onderzoeksresultaten komen uit het wetenschappelijk artikel van Hans-Martin von Gaudecker, Radost Holler, Lena Janys, Bettina Siflinger en Christian Zimpelmann (2020), “Labour supply in the early stages of the CoViD-19 Pandemic: Empirical Evidence on hours, home office, and expectations”, IZA Discussion Paper No. 13158.
Referentie
Thomas Hale, Anna Petherick, en Toby Phillips (2020), “Variation in government responses to COVID-19”, Oxford Blavatnik School of Governement Working Paper 2020/031.