Het Nederlandse pensioenstelsel geniet internationaal onder experts een hoge waardering. Maar uit nieuw onderzoek onder de Nederlandse bevolking blijkt dat de tevredenheid met het pensioenstelsel geleidelijk afneemt. Over onderliggende onderdelen van het pensioenstelsel, zoals pensioeninkomen en pensioenleeftijd, tekent zich een groeiende ontevredenheid af. Vooral de hoogte van de pensioenleeftijd is een duidelijke bron van ontevredenheid. Vooral de leeftijdsgroep van 55-64 jaar is zeer ontevreden hierover.
Onderzoek naar hoe tevredenheid over het pensioenstelsel zich heeft ontwikkeld in de periode 2006-2021
De periode 2006-2021 is een roerige die vooral gekenmerkt wordt door de invloed van de Grote Recessie en de hervorming van het pensioenstelsel (het pensioenakkoord van 2019). Hoe heeft de tevredenheid over het Nederlandse pensioenstelsel zich ontwikkeld, en lopen die uiteen voor de verschillende sociaal-demografische groepen? Om hier meer inzicht in te krijgen is gekeken of de verklarende factoren van tevredenheid in 2021 afwijken van de factoren van een decennium eerder. De data die gebruikt worden zijn tussen 2006 en 2012 op regelmatige tijden in het LISS panel verzameld om ervaringen en meningen van de Nederlandse bevolking op het terrein van pensioen te peilen. En in oktober 2021 is opnieuwe een peiling in het LISS panel gehouden met identieke vraagstelling. Hierdoor kon het onderzoek worden gebaseerd op 38.550 waarnemingen.
Rapportcijfer om tevredenheid te meten
De tevredenheid over pensioen is gemeten met een aantal vragen waarbij respondenten hun tevredenheid een rapportcijfer moeten geven van 1 tot 10. De overkoepelende vraag of respondenten tevreden zijn met het Nederlandse pensioenstelsel is bijvoorbeeld: “Bij elkaar genomen, hoe tevreden bent u met het huidige AOW- en pensioenstelsel in Nederland?” (1 = helemaal niet tevreden en 10 = uiterst tevreden)
Figuur 1 laat zien dat, ondanks de financiële crisis in 2008 en 2009, de tevredenheid (cijfer 7-10) en ontevredenheid (cijfer 1-4) redelijk stabiel is gebleven: tussen 2006 en 2010 schommelt de tevredenheid rond 50 procent en de ontevredenheid varieert rond 13-15 procent. Na 2011 is de financiële crisis uiteraard niet uitgewoed, en vanaf dat moment wordt werk gemaakt om het pensioenstelsel te hervormen, met als meest concrete beleidsvoorstel de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd. Het is moeilijk om beide effecten goed te scheiden in figuur 1, maar er is wel een lichte daling van tevredenheid en stijgende ontevredenheid te zien – ongeveer 1 op de 5 respondenten is in 2021 duidelijk ontevreden. Ondanks de grote schokken door de financiële crisis, die ook de dekkingsgraden van pensioenfondsen negatief hebben beïnvloed, en de ingrijpende veranderingen in het pensioenstelsel, is de verandering in de tevredenheid eigenlijk nog best beperkt.
Figuur 1: (On)Tevredenheid met het Nederlandse pensioenstelsel, 2006-2021
Figuur 2 laat zien hoe (on)tevreden men is over de hoogte van het pensioen, de pensioenleeftijd en de eigen pensioenvoorzieningen.
Het meest in het oog springende element in vergelijking met figuur 1 is dat de ontevredenheid op een veel hoger niveau ligt en de tevredenheid op een lager niveau. Zo te zien geven meer concrete vragen over de eigen situatie meer uitgesproken beoordelingen van pensioen, waarbij de beoordeling
van de pensioenleeftijd een verontrustende ontwikkeling vertoont: was in 2006 nog een op de vijf ingezetenen ontevreden over de pensioenleeftijd,
in 2021 is dat getal gegroeid naar een op de drie. En de groep van tevredenen is duidelijk gekrompen: voor de crisis schommelde de tevredenheid rond de 47 procent, in 2021 was nog maar 38 procent tevreden. Met andere woorden, de groepen tevredenen en ontevredenen zijn bijna even groot geworden.
Figuur 2: (On)Tevredenheid met hoogte pensioen, pensioenleeftijd en eigen pensioenvoorzieningen, 2006-2021
Verschillen tussen verschillende groepen
Heeft de (on)tevredenheid te maken met leeftijd, opleiding, geslacht en de positie op de woningmarkt? Respondenten van 65 jaar of ouder zijn in 2021 tevredener over het pensioenstelsel dan respondenten in de leeftijd 16-34 jaar met dezelfde overige karakteristieken. Voor alle onderscheiden aspecten van het pensioen hebben leeftijd en opleiding een duidelijke invloed op de tevredenheid. Wat dat betreft is het opvallend dat vooral de oudere leeftijdsgroepen positiever zijn over alle pensioenaspecten en de pensioenleeftijd in het bijzonder. Dit kan voor een deel terug te voeren zijn op verworven rechten die anders en gunstiger zijn dan voor jongeren.
Het feit dat jongere en middelbare leeftijdsgroepen zich niet van elkaar onderscheiden kan ook te wijten zijn aan desinteresse in en geringe kennis van pensioen. De geringe pensioenkennis wordt voor een deel ondervangen door voor opleidingsniveau te controleren. Het opleidingsniveau heeft een overduidelijk positief effect op tevredenheid, waarbij hogeropgeleiden (hbo en wo) in alle gemeten dimensies veel tevredener zijn dan laagopgeleiden.
Huur- of koopwoning speelt ook mee
Het type woning waarin men woont (koop of huur) kan niet buiten beschouwing blijven. Wie in een huurwoning woont is minder tevreden over de hoogte van het pensioen en de eigen pensioenvoorzieningen dan zij die in een koopwoning wonen. Dit heeft mogelijk te maken met het gegeven dat de koopkracht van het pensioen danig lager kan worden wanneer men als gepensioneerde sterk afhankelijk is van de relatief gezien hoge huurprijzen voor woonruimte en de jaarlijkse huurverhogingen. De relatief hoge prijs van wonen voor huurders maakt het ook waarschijnlijker dat er weinig ruimte overblijft om in de derde pijler te sparen voor pensioen.
Conclusies
Vooral binnen de leeftijdsgroep 55-64 is men ten opzichte van tien jaar geleden meer ontevreden: zij werden het sterkst geconfronteerd met de gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd en het verdwijnen van gunstige vervroegde uittredingsregelingen. Het lijkt erop dat vooral de ongelijke mogelijkheden van verschillende generaties ten aanzien van de pensioenleeftijd spanningen en ontevredenheid opleveren. De verhoging van de AOW-leeftijd en inperking van vervroegde uittredingsregelingen zijn de meest zichtbare aspecten van de pensioenhervormingen in de voorbije decennia en het is dan ook niet verwonderlijk dat die elementen tot de meeste ontevredenheid leiden, vooral onder degenen die er direct zelf mee geconfronteerd worden. Dit wil uiteraard niet zeggen dat andere onderdelen geen reden tot zorg bieden. Wellicht zal bijvoorbeeld in de nabije toekomst ook de hoogte van het pensioen meer aandacht krijgen, onder druk van de sterk gegroeide inflatie en daarbij achterblijvende indexatie van AOW- en pensioenuitkeringen.
Een andere opmerkelijke ontwikkeling is de betekenis van de eigen woning. Woningbezitters waren in de periode 2006-2012 tevredener over het stelsel en de eigen voorzieningen dan huurders, maar analyse uit dit onderzoek laat zien dat die verschillen flink zijn toegenomen. Al eerder is aangetoond dat huiseigenaren een grotere kans hebben dan huurders om hun gewenste levensstandaard na pensionering te bereiken. Met de stijgende huren en huizenprijzen, de stimulans om de hypotheek af te lossen en de ingevoerde keuzemogelijkheid om bij pensionering een bedrag ineens te gebruiken met het oog op o.a. zo’n vervroegde aflossing worden de verschillen alleen maar groter. Meer in het algemeen lijkt het verstandig ervoor te waken dat de extra keuzemogelijkheden die de hervorming met zich meebrengt niet alleen ten goede komen aan de hogere inkomens- en vermogensgroepen die deze het minste nodig hebben.
Bron: Hoe de tevredenheid in het pensioenstelsel langzaam afbrokkelt, door H. van Dalen, C.J.I.M. Henkens en A. van Soest, TPV (Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken) 2022/14, p. 22-25.